De afstand van de dieptebegrenzer neemt automatisch af bij het slijpen van de zaagtand. Nadat je alle zaagtanden hebt geslepen, moet je de afstand van de dieptebegrenzer controleren en eventueel aanpassen. Controleer de afstand van de dieptebegrenzer met een vijlkaliber dat bij de kettingsteek past.
Leg daarvoor het vijlkaliber gewoon op de zaagketting. Als de dieptebegrenzer boven de mal uitsteekt, moet hij aangepast worden.
Vijl de dieptebegrenzer horizontaal met een vlakke vijl, totdat hij gelijk ligt met het vijlkaliber. Bij zaagkettingen met stootgeleider wordt de kam samen met de dieptebegrenzer bewerkt. Zodra de dieptebegrenzer op de juiste hoogte staat, vijl je de kap van de dieptebegrenzer schuin bij, parallel met de servicemarkering op de ketting. Zorg ervoor dat je het hoogste punt van de dieptebegrenzer hierbij niet verder verlaagt. Let erop dat je de pas geslepen zaagtand niet aanraakt met de platte vijl. Een te lage dieptebegrenzer verhoogt de terugslagneiging (de zogenaamde “kick back”) van de kettingzaag.
Theoretisch is het ook mogelijk om de dieptebegrenzer zonder vijlkaliber aan te passen. Werk daarbij steeds met de servicemarkering. Slijpen met de losse hand leidt echter sneller tot fouten, zodat we aanraden een vijlkaliber te gebruiken. Opgelet: gebruik altijd een platte vijl om de dieptebegrenzer aan te passen, ronde vijlen zijn hiervoor niet geschikt!
